Windenergie op zee - Een nieuw Belgisch exportproduct?
Wanneer het aankomt op offshore windenergie, zijn de Belgische bedrijven niet aan hun proefstuk toe. Doordat ze in eigen land botsen op de limieten van het kleine zeegebied, verruimen ze hun blik naar het buitenland en zijn de eerste internationale projecten van Belgische makelij reeds een feit. In een context waarin windenergie op zee de toekomst lijkt, is een nieuw exportsucces mogelijk geboren. (Wout Ectors)
Windturbines op zee zijn bijzonder gunstig voor het kli- maat, ze krijgen in tegenstelling tot hun landelijke tegenpolen minder snel te kampen met plaatsgebrek of klachten over landschapsvervuiling én ze kunnen vandaag rendabel gebouwd worden. Met het oog op haar ambitieuze klimaatdoelstellingen – en om minder afhankelijk te worden op vlak van energie – zet de EU dan ook voluit in op offshore windenergie. Waar veel landen pas recent een noodzakelijke inhaalbeweging hebben ingezet en er globaal gezien nog een lange weg te gaan is, geldt België als één van de voorlopers binnen deze sector. En dat opent perspectieven, want met hun opgebouwde expertise kunnen de Belgische bedrijven elders, zowel in Europa als daarbuiten, heel wat betekenen.
Expertise
De Noord-Europese zeeën zijn een erg gunstige zone voor offshore windenergie, en daar speelden de verschillende actoren op de Belgische markt prima op in. De sector maakte het afgelopen decennium een fameuze groei door in ons land. Zo ontstond een industrie met veel banen en heel wat duurzaam opgewekte elektriciteit. De acht windmolenparken voor de Belgische kust produceren zo’n 2,3 gigawatt energie en dus bijna 10 procent van het nationale verbruik: ondanks de natuurlijke limiet van het kleine zeegebied, doen enkel Denemarken en het Verenigd Koninkrijk beter. In 2023 moet een tweede zone nog eens 3,5 GW extra opbrengen. Hoewel die geplande uitbreiding de voortrekkersrol van ons land nogmaals in de verf zet, zal het Belgische plafond zo wel bereikt zijn. En daarom lonkt de sector al even naar de internationale markt: met de opgebouwde expertise en knowhow moet het immers mogelijk zijn om van offshore energie een belangrijk exportproduct te maken. De Belgische ontwikkelaar Parkwind, een dochterbedrijf van Colruyt Group, neemt alvast een pioniersrol op.
Arcadis Ost
Parkwind bouwt vandaag samen met Belgische partners DEME Group (funderingen) en Elia (kabel- infrastructuur) 27 turbines en een transformatorplatform in Arcadis Ost, een Duits windmolenpark in de Oostzee ter waarde van 800 miljoen euro dat straks 247 megawatt energie moet opleveren. Het Vlaamse overheidsfonds PMV heeft overigens een minderheidsaandeel van 20 procent in het windpark. Arcadis Ost geldt als een heus Belgisch visitekaartje, want het bevindt zich in een zone van de Oostzee gekenmerkt door een grote diepte en een modderige zeebodem en is dus niet zonder uitdagingen.
Waar dat enkele grote ontwikkelaars ervan weerhield om het project binnen te halen, zagen Parkwind en co het met hun rugzak vol expertise wel zitten. Baggeraar DEME moest er aanzetten met de langste funderingspalen ter wereld en een innovatieve drijvende installatietechniek om het windpark van een stabiele basis te voorzien.
Uitdijende Belgische sector
Nu de grote Belgische baggerbedrijven, zoals DEME en Jan De Nul, zich ook specialiseren in de voorbereidende werken bij de bouw van windmolenparken op zee, zetten ze ons land nog meer op de kaart in de sector. In Taiwan ging DEME zelfs nog een stap verder en richtte het een joint venture op met de grote lokale speler CSBC Corporation: het samen opgerichte CDWE moet het prestigieuze Hai Long Offshore Wind-project ontwikkelen en zo meer dan 1 GW hernieuwbare stroom toevoegen aan de Taiwanese energiemix. Ondertussen legt DEME in New York stroomkabels, een activiteit die ook Elia Group probeert uit te bouwen – getuige de oprichting van het filiaal WindGrid.
Naast de gevestigde bedrijven telt de industrie van de offshore windenergie in ons land nog heel wat actoren die nu al naam maken en klaarstaan om de komende jaren nog vaker de grens over te steken. Ingenieursbedrijf Tractebel is een grote internationale speler en ook funderingsspecialist Smulders en ontwikkelaar van tandwielkasten ZF Wind Power, dat vandaag 50 miljoen euro investeert in een testcentrum, hebben de expertise om het te maken in het buitenland. Verder zijn er nog enkele kleinere Belgische (data)bedrijven die onderzoek verrichten en op die manier ook een rol kunnen spelen.
Bedrijven én politiek doen aan prospectie
De Belgische bedrijven blijven uitkijken naar interessante markten en projecten. Parkwind is ondertussen ook aan de slag in Ierland, samen met het Ierse ESB, en wil de Noorse windenergiemarkt bestormen via een joint venture met het lokale bedrijf NorSea. Buiten Europa gelden de Verenigde Staten, waar ook WindGrid al op prospectie ging, als een markt met een groot potentieel, en enkele Aziatische landen komen eveneens in het vizier. Daar wordt hernieuwbare energie stilaan een prioriteit en kunnen pioniers als DEME voor een stroomversnelling zorgen.
Ook uit politieke hoek komt steun. Eind 2022 trad ons land toe tot de Global Offshore Wind Alliance, dat een boost wil geven aan de sector, en kwam het thema aan bod tijdens een staatsbezoek in Litouwen. “Vlaanderen wil de offshore windmolenparken in de Baltische Zee ontwikkelen en nieuwe partnerschappen aangaan op het gebied van energie-infrastructuur en -technologie”, aldus minister-president Jan Jambon.
Allianties als strategisch middel
Om naar een buitenlandse markt te trekken, kiezen DEME Group en Parkwind dus voor joint ventures met lokale partners. En ondertussen worden ze in het Arcadis Ost-project bijgestaan door het Nederlandse Heerema Marine Contractors en het Deense Ventas (terwijl Elia kwam opzetten met het Duitse dochterbedrijf 50Hertz). Het is duidelijk, de Belgische spelers kiezen voor partnerships wanneer het gaat over hun projecten rond offshore windenergie. Samenwerking is logischerwijs cruciaal om de nodige middelen samen te brengen in een veeleisende sector, maar vooral de allianties met lokale actoren spelen een grote rol. In een concurrentiële markt die grotendeels draait rond aanbestedingen, kan die lokale verankering immers van doorslaggevende waarde zijn om een contract binnen te halen. Zeker nu de grootmachten in de energiesector zich meer en meer beginnen te mengen. Dat megalomane oliemaatschappijen als Shell beginnen te beseffen dat de shift naar duurzame energiewinning ook voor hen noodzakelijk is, vormt één van de voornaamste uitdagingen voor de (Belgische) sector van de offshore windenergie. Wie buiten Europa actief wil zijn, moet daarnaast steeds rekening houden met politieke hinderpalen, want de Aziatische en Amerikaanse protectionistische maatregelen maken het er niet eenvoudiger op – en vergroten het belang van lokale allianties. Het is bovendien essentieel om in de gaten te houden hoe de subsidiepolitiek van overheden evolueert, net als de situatie van de energieprijzen. De vooruitzichten rond rendabiliteit zijn tenslotte een cruciale factor.
De kennis en expertise is vandaag absoluut aanwezig in ons land, maar in een snel evoluerende sector met telkens nieuwe technologische ontwikkelingen is het noodzakelijk om bij de les te blijven. Drijvende windmolens staan bijvoorbeeld voor hun doorbraak, maar komen niet voor in de Noordzee en behoren dus minder tot de specialiteiten van de Belgische spelers. Om van windenergie op zee effectief een succesvol exportproduct te maken, zal de Belgische industrie kortom niet bij de pakken mogen blijven zitten.
Dit artikel is verschenen in Top Bouw die beschikbaar is in pdf.