Arbeidsmarkt - Stabiliteit is niet altijd goed nieuws
Onze arbeidsmarkt is de pandemie zonder al te veel kleerscheuren te boven gekomen, zo lijkt het. Toch waarschuwen zowel arbeidseconoom Stijn Baert (UGent) als arbeidsmarktexpert Jan Denys (Randstadgroup) om niet te vroeg victorie te kraaien. Bovendien, zo waarschuwt Baert, kunnen we de noodzakelijke hervormingen niet blijven uitstellen. “Op een gegeven moment dreigen we immers echt aan welvaart in te boeten.” (Filip Michiels)
Is het glas van onze arbeidsmarkt nu halfvol of toch eerder halfleeg? Arbeidseconoom Stijn Baert (UGent) deed afgelopen zomer – toen de zwaarste economische impact van de pandemie stilaan verteerd leek – onderzoek naar de situatie op de Belgische arbeidsmarkt. Zijn conclusie: België en Vlaanderen worden vandaag met exact dezelfde problemen en uitdagingen geconfronteerd als pre-corona. “Als we afgingen op het percentage werkzoekenden en inactieven in de leeftijdscategorie 25-64 jaar, bleek ons land in het coronajaar 2020 zowat het stabielste land van de gehele Europese klas. Dankzij alle steunmaatregelen bleken die percentages pre-corona en op het hoogtepunt van de pandemie nauwelijks te verschillen. In concreto: met ons werkloosheidspercentage zaten en zitten we in de Europese middenmaat, terwijl het aantal inactieven hier nog altijd zeer hoog uitvalt in vergelijking met de rest van Europa. En let wel: dit geldt net zo goed voor Vlaanderen als voor Wallonië en Brussel.”
Zelf is Baert eerder geneigd om van een halfvol glas te spreken, omdat de crisis al bij al dus weinig deining veroorzaakt heeft op onze arbeidsmarkt. “Er zijn maar weinig werkzoekenden doorgesijpeld naar de echte inactiviteit, en dat is goed nieuws.” Tegelijk, zo geeft Baert ook aan, is het misschien nog iets te vroeg om nu al victorie te kraaien: ook na de kredietcrisis werd de schade op de arbeidsmarkt pas een jaar later echt duidelijk. “Ik sluit niet uit dat we wel degelijk nog wat klappen zullen krijgen, maar dat wordt dan wellicht ook maar een kortstondige inzinking. De vergrijzing zal er immers voor zorgen dat er sowieso veel vacatures bijkomen. Op middellange termijn wordt de krapte op de arbeidsmarkt dus zeker een nog grotere uitdaging. En hoewel dat moeilijk exact te becijferen valt, omdat er natuurlijk ook wel nog wat andere factoren spelen, zal de impact van de vergrijzing op dat vlak zich zeker nog een twintigtal jaar laten voelen.”
Ook arbeidsmarktspecialist Jan Denys (Randstadgroup) houdt liever nog een slag om de arm wat 2022 betreft. “We moeten eerlijk zijn: anderhalf jaar terug had niemand verwacht dat we deze crisis economisch zo snel te boven zouden komen. In mijn ogen is de voornaamste verklaring daarvoor dat corona een crisis was die van buiten het economische systeem kwam, in tegenstelling tot de financiële crisis bijvoorbeeld. Corona heeft het economische weefsel blijkbaar ook niet echt aangetast, terwijl de overheid uiteraard ook op ongeziene schaal tussenbeide is gekomen. Tegelijk zie ik op korte termijn nog wel enkele potentiële risico’s. Zo kan de oplopende inflatie – door de indexkoppeling – tot een forse stijging van de loonlast voor de bedrijven leiden. Het blijft ook nog even afwachten of de Brexit niet alsnog tot een groter banenverlies zal leiden in ons land. Ook de aanhoudende problemen met de aanvoer van grondstoffen en het groeiende protectionisme in onder meer de VS en China zouden nog een impact kunnen hebben. Maar laat ons wel wezen: het risico op een echte instorting van onze arbeidsmarkt is bijzonder klein, en daar zit de impact van de vergrijzing effectief voor heel veel tussen.”
Digitalisering versus vergrijzing
Of die vacature-bonus van de uitstromende babyboomers op korte termijn voor iedereen even groot zal uitvallen, is dan weer een andere vraag. Naast de vergrijzing is er immers een tweede maatschappelijke trend die zich de komende jaren ook op de arbeidsmarkt steeds sneller en impactvoller zal doorzetten: de digitalisering. Die leidt er onder meer toe dat mensen die onvoldoende technische of wetenschappelijke bagage hebben het net een stuk lastiger zullen krijgen om aan de bak te komen. “Het blijft voorlopig koffiedik kijken welke jobs hierdoor nu het snelst zullen verdwijnen omdat ze geautomatiseerd kunnen worden”, klinkt het. “Een aantal studies wijzen eerder in de richting van de jobs die vandaag vooral worden ingevuld door laaggeschoolde werkkrachten. Daar staat dan weer de polarisatietheorie tegenover, die ervan uitgaat dat het vooral de jobs voor mensen met een gemiddeld opleidingsniveau zijn die eerst zullen sneuvelen. Denk daarbij aan heel wat administratieve functies. Vandaag zijn ook wij eerder geneigd in die richting te denken.”
Toch zou ook dat scenario wellicht vooral slecht nieuws zijn voor de laaggeschoolden: de kans is niet denkbeeldig dat werknemers met een gemiddelde opleiding die op hun eigen niveau uit de boot gevallen zijn in de vacature-vijver voor laagopgeleiden gaan vissen.
Volgens Jan Denys – die zich daarvoor onder meer baseert op een studie van McKinsey – liggen op korte termijn vooral de weinig gespecialiseerde administratieve banen in de vuurlinie van de digitalisering. Ook in de pure productie-arbeid zullen op korte termijn flink wat jobs sneuvelen, vooral door de oprukkende robotisering. “Vooral nog relatief jonge mensen die vandaag een administratieve job uitvoeren, moeten op hun hoede zijn. Hen zou ik aanraden om zich via bijkomende opleidingen extra te specialiseren of desnoods op zoek te gaan naar een heel andere baan. Op wat langere termijn zal die digitalisering ons dan weer helpen om de impact van de vergrijzing mee op te vangen. De grote uitstroom die ons de komende tien tot vijftien jaar te wachten staat, zal er in ieder geval voor zorgen dat onze arbeidsmarkt zelfs bij een lichte economische recessie nog altijd flink wat nieuwe instroom nodig zal hebben. Maar als je baan op korte termijn bedreigd wordt, koop je daar natuurlijk niet zo veel voor.”
Om de krapte in bepaalde sectoren op wat langere termijn te counteren, is er volgens Stijn Baert ook voor de werkgevers werk aan de winkel. “We zien dat zij anno 2021 toch nog vooral blijven aanwerven op basis van diploma en ervaring. Ze leggen de lat nog te vaak te hoog en tonen zich weinig bereid om op zoek te gaan naar ruwe diamanten die ze zelf nog verder kunnen opleiden. Omdat levenslang leren nu eenmaal niet echt in onze cultuur zit, maar net zo goed omdat we in dit land blijven opboksen tegen een te zware ontslagregeling. Ik ben geen grote pleitbezorger van een zeer verregaande flexibiliteit op de arbeidsmarkt, maar iets meer flexibiliteit zou mensen die niet meteen kunnen terugvallen op een stevig diploma of heel veel ervaring ongetwijfeld meer kansen geven. Daar komt nog bij dat werken in dit land soms ook nog onvoldoende loont, waardoor niet-werken nog te vaak een interessante optie blijft en werkzoekenden soms te weinig wendbaar zijn.”
Iedereen dupe van lage werkzaamheidsgraad
Hét centrale uitgangspunt van zowel de Vlaamse als federale regering voor het arbeidsmarktbeleid de komende jaren is een werkzaamheidsgraad van 80 procent, naar het voorbeeld van de meeste Scandinavische landen. Dat streven klinkt – met een werkzaamheidsgraad die enkel in Vlaanderen al hoger ligt dan 70 procent – even utopisch als theoretisch. Haast een politiek correcte mantra, waar we in de praktijk niet echt wakker van moeten liggen. “En dat is een stevige vergissing”, waarschuwt Baert. “Willen we in dit land een stevige sociale zekerheid – inclusief voldoende hoge pensioenen – kunnen blijven garanderen, dan moeten we zo snel mogelijk meer mensen aan het werk krijgen. De vergrijzing zorgt ervoor dat er meer mensen aan de uitgavenzijde belanden, terwijl het aantal werkenden dat bijdraagt net afneemt. De inkomsten moeten dus dringend worden opgetrokken, anders wordt op termijn elke Belg de dupe van onze veel te lage werkzaamheidsgraad. Willen we zorg kunnen blijven dragen voor elk individu, dan moeten er echt wel meer mensen aan het werk in dit land.
Bovendien mogen we ook niet blind blijven voor de consequenties van een te lage werkzaamheidsgraad op de economische activiteit over een wat lange termijn. Bedrijven die substantieel te weinig mensen vinden, kijken over het muurtje om hun activiteiten eventueel te verplaatsen naar buurlanden. Of ze blazen geplande investeringen af, waardoor er op termijn dus sowieso ook jobs zullen verdwijnen. In die zin leidt de te lage werkzaamheidsgraad dus ook tot gemiste kansen. Eerst aan werkgeverszijde, vervolgens aan werknemerszijde.” Dat het anders en beter kan, bewijzen vooral de Scandinavische landen al jarenlang: de belastingdruk per capita ligt daar net zo hoog als bij ons, maar omdat er relatief gezien veel meer mensen aan het werk zijn, krijgt die burger van de overheid veel meer waar voor zijn geld. “Een belangrijke bedenking daarbij is natuurlijk wel dat hun sociale zekerheid ook een stuk meer voorwaardelijk is”, geeft Baert aan. “Ook op dat vlak wacht de politiek in dit land de komende jaren dus een stevige verantwoordelijkheid.”
Dit artikel is verschenen in Top 5.000 die beschikbaar is in pdf.